Gisteravond. Ik loop naar de supermarkt. Loop ja, want de wondere witte wereld en mijn fietskwaliteiten gaan niet samen. De trauma’s van fluorescerend geel gips zitten nog vers in het geheugen.
Het is rustig op straat. Geen auto’s, geen fietsen. Geen scooters die langs je voorbij razen. In de verte hoor ik kinderen schreeuwen, maar het wordt overstemd door het kraken van mijn eigen schoenen in de sneeuw.
Ik kijk ernaar. Grote schoenen verdwijnen in een schoon wit tapijt. Sommige stukken nog onbelopen. Ik betrap mezelf erop dat ik juist daar wil lopen, waar het nog onbelopen is. Mijn spoor achterlaten. De sneeuw laten opspatten bij elke stap.
Als ik de supermarkt nader, kom ik meer mensen tegen. Lopend, allemaal. Het normaal gesproken rond deze tijd bomvolle parkeerterrein van mijn vaste stek is leeg. Binnen is het druk. Het schap met chocolademelk is bijna leeg. Maar nog net op tijd. Eentje voor mij, met een vraagteken erop.
Eenmaal buiten is het drukker geworden. De straat waar net alleen mijn sporen in het midden nog stonden, is gevuld met kleine schoenen en pootjes van katten of honden. Ik kom hem tegen, de man die altijd over straat roept en af en toe onze lege flessen in mag leveren, en mij laatst een prachtig gedicht gaf. “Heeyyy meiske!”, roept ie al. “Ga je wel naar binnen, tis koud hoor”, zeg ik nog tegen hem, terwijl we samen een sigaretje opsteken. “Ik heb het nooit koud meiske, ik vind het heerlijk zo”, zegt ‘ie. “Maar ik ga nu even wat eten halen bij een vriend van mij, die heeft wat voor me bewaard, en ik had nog geld voor een biertje”, hij gebaart naar het blikje bier dat in zijn sjaal hangt. Het doet me denken aan die grote honden in Canada ofzo, met zo’n vaatje voor. Hij is alleen iets minder breed.
We kletsen over het kinderboek waar hij mee bezig is te schrijven. Over liefde, over stoppen met blowen als een meisje dat van hem zou verlangen, en over hoe wonderlijk het is dat die boom er zomaar ineens is, dat het leven er zomaar is, en over jaloezie. Dat alles in drie minuten. En dan loop ik verder.
“Jahaa buurman, sneeuw!”, roept de man uit de enige auto in de straat die nog aan staat. De buurman is druk bezig. Hij heeft net zijn stuk van het stoepje schoon, perfect van de ene kant van zijn tuin naar de andere kant, en is nu bezig met zout strooien. Alleen dat stuk. Terwijl het nog sneeuwt.
Twee huizen verder vliegen de sneeuwballen van moeders vaders om de oren terwijl het kind voor op straat een sneeuwpop maakt. Vaders loopt snel naar binnen, moeders twijfelt of ze het shot in de deuropening nog wil maken, maar bedenkt zich dan dat dat weer niet handig is, sneeuw binnen. De bal gooit ze op haar zoontje, en ze rennen over straat.
Bijna thuis staat een camper vol te loeien. Alle sneeuw eromheen is bijna gesmolten. Hij staat al een tijdje aan. De man is in de weer met water en gooit het laatste beetje sneeuw van het dak. Aan de linkerkant, op de weg, ligt een groot pak die van het dak af kwam. Maar zijn stoep en caravan zijn in ieder geval sneeuwvrij.
Ik hou van deze wereld. Van kinderen die weer op straat spelen met ouders, van weinig auto’s en samen naar de supermarkt lopen, van een praatje maken, en van het zichtbaar maken wie praktisch denkt en wie gewoon geniet van al het mooie wit om zich heen. Mag van mij de hele winter wel duren